Mijn buurman heeft een ballon onder zijn trui.
Het is een grote ballon, gevuld tot het kritieke punt. Buurman weet zich er geen raad mee.
Soms laat hij zijn handen rusten op de bovenkant, waar ik het blaastuutje vermoed, soms bungelen zijn armen wat doelloos aan weerskanten. De tailleband van zijn broek houdt zich ergens schuil in de schaamstreek.
Als buurman en ik gezellig staan te kletsen is er geen plaats voor persoonlijke ruimte, willen wij elkaar goed kunnen verstaan. Maar dat geeft niet. Het is een schat.
Altijd vriendelijk. Altijd behulpzaam.
Neem nou die kwestie van de gloeilamp. Koud had ik hem in de plafonnière van de keuken gedraaid of ik hoorde een harde knal. Bij het opendraaien van de kap regende het scherven. Glas uit de fitting gesprongen. En de schroefdraad zat muurvast, waardoor er geen nieuwe lamp in kon. Na twee weken koken op de tast belde ik toch maar bij hem aan.

Hij kwam meteen, met een lichtgewicht aluminium trapje dat nuffig piepte bij het opzetten.
Terwijl ik aan de zijkant de poten vasthield, nam buurman de eerste trede. Hij wiebelde even, maar de trap hield stand.
Bij de tweede trede begon hij een beetje te blazen, van zenuwachtigheid of iets anders. Nog drie stappen moest hij de hoogte in. Het was niet eens klimmen. Het was een zichzelf naar boven worstelen. Na elke stap probeerde hij of hij er al bij kon; buurman is niet iemand die tot het uiterste gaat om te imponeren.
Het blazen ging over in gehijg en ik hoefde niet te kijken om te weten dat hij overvloedig zweette. De ballon schommelde voor mijn neus, waarbij de trui onthulde wat hij hoorde te bedekken. Ik zag het witte rubber. En de rimpels van het alsmaar opgeblazen zijn. Diep daarbinnen klonk een borrelend geluid.
Ongewild was ik deelgenoot van een soort intimiteit, doorgaans voorbehouden aan langgeliefden. Ik kneep in het metaal. Juist toen ik wilde zeggen dat ik het wel zou redden met de inbouwledjes boven het aanrecht, riep hij: ‘Tang!’
Richten.
Klemmen.
Draaien.
Vloeken.
In een mum van tijd was het gefikst en kon hij zich gaan opmaken voor de afdaling, die hij uiteindelijk zonder kwetsuren volbracht.
Weer veilig op vaste bodem moest hij even herstellen achter een theedoek. Hij schoof wat met zijn voet over de tegels. Toen keek hij me aan en wees naar zijn ballon. Hij glimlachte ongemakkelijk en mompelde iets dat ik niet kon verstaan. Iets grappigs, leek het. Misschien om de pijn te bezweren.
Aarzelend gaf ik hem een biertje, dat hij dankbaar weg klokte.

Rond die tijd moet het ventiel zijn opengezet. Langzaam begon de lucht te ontsnappen. Het was niet meteen al duidelijk. Ik merkte het aan andere dingen. Zo rook op zaterdagen mijn wasgoed niet langer naar zwarte worstjes en sleepten de katten geen kluiven meer mee.

Ik kijk hem na, als hij in zijn lubberende sportbroek van Zeeman naar buiten loopt. Zijn tred wordt steeds energieker.
Het gaat hem lukken, vast en zeker, zoals hij ook na jaren van zwoegen met veel wilskracht en een lullig schaartje zijn liguster heeft omgetoverd tot een perfecte bol.

© 2023 Gabriëlle Berning / All Rights Reserved.