In de woonvorm is het niet toegestaan dat bezoekers tappen uit de drank-machine. Ik geef niet veel om het schuimende bocht, maar in het licht van hersenschade en alle daarmee samenhangende problematiek lust ik wel een slokje. Eens per week op dinsdag lap ik de regels aan mijn laars. Het dient een zeker therapeutisch doel, toch niet ongebruikelijk in een zorginstelling.
Ik klop bij hem aan. Eerst hoor ik gemompel, dan bonkende geluiden en een piep. De deur schuift open.
Mijn binnenkomst is altijd wat penibel. Het kan zomaar gebeuren dat hij al boos wordt bij de eerste aanblik en van alles gaat spuien dat niet past in een nette tekst over koffie. Maar vandaag valt het mee.
Na een kus leg ik snel de tassen met kunstboeken in de kamer ernaast. Niet teveel tegelijk.
Ik vraag hoe het is en ga zitten.
Vervolgens spelen wij overtuigend het stuk Stel in de knel.
‘Ik snák gewoon naar een kop koffie,’ begin ik.
‘Zal ik even wat gaan halen?’ oppert hij.
‘Nou, omdat je zo aandringt,’ is dan mijn tekst.
Hij rolt naar de keuken om een beker te pakken en draait zich om:
‘Ik kan er niet bij.’
‘Wacht, ik pak hem wel even.’
Op weg naar de deur geef ik nog wat handige tips. Ik zeg dat hij moet proberen neutraal te kijken.