In Millingen aan de Rijn klonk twaalf keer per dag de toeter van de scheepswerf.
Sinds 1837 is de grond er vruchtbaar door het zweet van honderden arbeiders, die al vroeg bij de deur van hun krappe dijkhuisjes werden uitgezwaaid door een struise vrouw en een rij koters, zoals je wel ziet in sociaal bewogen drama’s.
Velen waren zo slechthorend dat meneer pastoor, om zijn beroepsgeheim te kunnen handhaven, extra dikke wanden liet zetten in de biechtstoel.
De zaken gingen goed.